Door het sacrament van het doopsel wordt iemand christen. Hij of zij wordt kind van God en lid van de Kerk. Het doopsel is de voorwaarde om alle andere sacramenten te kunnen ontvangen.
Gedoopt zijn betekent: mijn persoonlijke levensverhaal duikt onder in de stroom van de liefde van God (Paus Benedictus XVI).
Iemand wordt gedoopt doordat de priester of diaken hem of haar drie maal in het water onderdompelt of drie maal met water besprenkelt, waarbij de volgende woorden worden gesproken: “Ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest”. Daarbij gaat de doop ook gepaard met een zalving, is er een wit doopkleed voor de dopeling en wordt zijn of haar doopkaars aan de Paaskaars aangestoken.
Als iemand gedoopt wil worden, moet hij of zij in Jezus geloven. Bij het doopsel wordt gevraagd dit geloof openlijk te belijden. Het doopsel kan worden toegediend aan volwassenen of aan kinderen. In dat laatste geval belijden de ouders in plaats van het kind het geloof en beloven zij hun kind gelovig op te voeden.